Montessori-onderwijs
Oorsprong van Montessori-onderwijs
De grondlegger van Montessori-onderwijs is de Italiaanse Maria Montessori (1870 – 1952). Zij ontwikkelde een nieuwe onderwijsmethode waarmee zij de in het begin van de 20ste eeuw de traditie van het jaarklassensysteem radicaal doorbrak.
Met haar nieuwe onderwijsmethode speelde ze in op de wetenschap dat kinderen van dezelfde leeftijd een zeer verschillend leer- en intelligentieniveau hebben. De ontwikkeling van het kind is immers afhankelijk van achtergrond, talent en belangstelling. Kijk maar eens naar een groep zesjarige schoolkinderen. Daar zitten kinderen tussen met een intelligentieniveau van een vijfjarige maar ook kinderen met de ontwikkeling van een achtjarige. Geef je al deze kinderen dezelfde lesstof in hetzelfde tempo, dan zal een aantal kinderen het niet bij kunnen houden terwijl andere kinderen zich gaan vervelen.
Zelfstandigheid
Montessori's conclusie dat onderwijs gericht moet zijn op het individuele kind, loopt als een rode draad door het Montessori-onderwijs bij WSKO. De methode is erop gericht om kinderen zelf keuzes te laten maken en initiatieven te laten nemen. De zelfstandigheid van kinderen staat hierbij centraal en wordt gestimuleerd. Op die manier krijgen zij vertrouwen in hun eigen kracht. Daarbij worden de kinderen gefaciliteerd en geholpen door leerkrachten.
Om de ontwikkeling van de zelfstandigheid optimaal te stimuleren, bieden we een fijn pedagogisch klimaat en een schoolomgeving vol krachtige leerimpulsen. Een belangrijk onderdeel is het speciale Montessorimateriaal: leer- en ontdekmateriaal dat leeftijdsbewust en gestructureerd wordt ingezet, maar ook tablets, digiborden en Google Chromebooks horen tegenwoordig bij modern onderwijs.
Om de zelfstandigheid te stimuleren, mogen kinderen zelf kiezen aan welke taak in de groep wordt gewerkt, uiteraard wel binnen de kaders van de leerlijn waarop een kind functioneert. Ondanks de vrijheid en zelfstandigheid wordt er nooit een kind aan zijn lot overgelaten. De groepsleerkracht begeleidt en stimuleert het kind. Het kind mag zelf zijn werk indelen. Vanaf het begin leert het kind zelf verschillende werkjes te pakken en ze ook af te maken. Als dat niet lukt, helpt de groepsleerkracht.
Groepsdynamiek
Waar nodig, helpt de leerkracht de kinderen. Maar ook de kinderen helpen elkaar. In de Montessoriklas zitten kinderen van verschillende leeftijden. Samen werken en elkaar helpen wordt sterk bevorderd. In een groep schuift ieder kind op van ‘geholpen worden’ naar ‘kunnen helpen’.
Vanuit de visie van Montessori worden de kinderen onderverdeeld in onderbouw (groep 0, 1 en 2), middenbouw (groep 3, 4 en 5) en bovenbouw (groep 6, 7 en 8). Argumenten om de groepen op deze manier te organiseren zijn:
- Kinderen leren van elkaar: als kinderen overgaan naar een andere groep, komen ze altijd in een groep waarin ze oudere kinderen treffen die reeds bekend zijn met de gang van zaken. Nieuwe leerlingen nemen de gang van zaken makkelijk over van de anderen.
- Binnen het reguliere onderwijs kan een leerling zes jaar lang de knapste leerling zijn of de leerling zijn die het meeste hulp nodig heeft. Of zes jaar lang de oudste of de jongste zijn van de groep. Bij Montessorionderwijs varieert dit. Elk jaar verandert de leergroep; er stromen leerlingen door en komen nieuwe kinderen bij.
- Het hebben van verschillende leeftijden in een groep stimuleert de sociale vaardigheden. Jongere leerlingen krijgen een toekomstperspectief, ze zien immers wat ze straks ook allemaal kunnen.